ik zong zijn lied toen hij van bergen liep
en danste voor de kale vijgenbomen
ik loop op stelten, twee turfjes hoog
hij, die gegaan is, liet zijn leegheid achter
in versleten schoenen, een of twee
in chloor gewassen gele sokken
wat weggelegd is voor een sterveling
went, zoals ik gewend ben aan ‘t stof
dat de schoorsteenmantel dient
verlaten blijkt het kleine huis niet meer
dan ‘n zweem van opgehoogd verlangen
op tafel 'n kaars die 't doven niet begreep
wankel op de streep dwaal ik in de kamers
waar voetstappen van wezens uit een andere tijd
de herkenning dragen van ‘t niet de enige zijn
Geen opmerkingen:
Een reactie posten