Lilian

dinsdag, november 25, 2008

Het huis

Het huis is leeg
het was niet
maar nu is het

alles dat ik
god
het moest verdwijnen
weg

maar
en nu
vraag ik me af

wat er blijft
voor wie na mij sterven zal

Nooit geen dertien meer

Mijn papa

gaat dood gewoon
is het nog niet, gaat wel
vandaag of anders morgen toch

weet niet

mag afscheid nemen nu
heel even alleen
een hand

zijn gezicht
al zonder ogen

ik staar maar naar
mijn vingertoppen

wat wil ik

wil een stukje met hem mee
totdat ik niet verder mag

en hij mijn hand loslaat
dan moet ik wel

maandag, november 24, 2008

Stijf gelijnd

Ik kotste kaviaar
over het krijtstreepje,

hoe je spijkerbroek jeugdig strak
het god vergeten 'Child in time'
drie gekreukte stukjes papier
mijn armen te kort
voor drie kinderhartjes

-maar Levi's paste weer-

en je zoontje
op de rand van zijn bed

hoe hij dacht
over je stijve lijf
en vroeg
bestaat papa nu nog wel

en dat hij
gekruld
insliep

---

Klik hier voor 'Stijf gelijnd' in Meander.

---

Gevallen

Het elfde jaar. (15 juli 1955)

~~~~

Wat wil je nu
wil je dat ik zeg
hoe dood je naar me kijkt
niet van mijn zijde wijkt
ik elke nacht
jouw lippen voel
je tong

weet
dat je kijkt
als ik van mezelf hou
speels als ik ben

hoe je dagelijks
kan zien dat ik ouder word
ik avond in, avond uit
woorden schrijf
kromme woorden
verduvelde
er naam aan geef

wat wil je dat ik doe
er rest me de herinnering
je as verwaaid door de noordenwind
meegesleurd in gure tijd
de oude tijd over alle grond
elke grond
duitse grond
onder de grond
jij en ik

hoe er nu de paardenbloemen bloeien
die krengen groeien ook overal
normaal

verdomme normaal
één dag die ik buigen wil

Zo is ze

Er ligt een lijk
het lijkt op mij
het ligt er lief
en oud
verlaten bij

haar rimpels
van weet ik nog
van toen en vaak
en vaker nog
in zinnen als ik hou van jou

haar witte haar
breekbaar in de punten
hoe het lijkt
op een liedje
dat ik nog verzinnen zal

het nooit geschreven vers
dat vergeefs
in het wikken ligt
het wegen
achter ogen die
niet wijzer werden

Pour toi Orlando

Naast me slaapt het missen
van doordeweekse dagen
wil ik dichter bij hem liggen
het denken weren
dat als een jakhals
in me sluipt

vrees ik dit verglijden
dit liefhebben
omdat het vager worden
van herinneringen
verdwijnt

keer uit man en macht
van hoe ik vergeten dacht
en til ogen naar zijn mond
vlak voor ik dieper nog
in hem kruip
en heradem

Inleiding

I

Tussen de bergdennen lagen Russen
in de geur van kolendamp. Sommigen
waren dood, anderen dagloners in uniform.

We volgden het melkspoor, waadden langs
heuvels, verborgen het nageslacht in grotten
op sneeuwzekere dagen.

Het deed er niet toe dat bomen licht
buitensloten. Het deed er niet toe dat bij
de gratie van wind regen van handen sloeg.

De gedrevenen strompelden voor de wanhoop
uit, sloegen de bijl op poolhoogte. Zaagden
naaldbomen. Stierven. Vingen vis.

Waar we woonden, zouden we wonen en we
wisten het. Hier driften kleuren naar de hel.
Vermomd.


II

We sliepen op sprokkelhout, uitwerpselen,
lieten sommige lijken aan de wolven.
Deelden de lompen. Vlees.

We legden bevroren ledematen tegen
het noorderlicht, kleefden
het ganse volk aan ijsgrijze borsten.

Het deed er niet toe, dat we als op een
op hol geslagen sneeuwbal zuidwaarts
dreven, om voedsel vochten, de eer.

De wijzen wisten wel beter. Beschaving
lag in het mogelijk smelten
van de verijsde aarde. De daden van de zon.

Toen ze eindelijk opdook boven de schotsen
zagen we het duister knikken.


III

Niets hield verband. Toen sneeuw
van de bosbodem smolt telden we de oneven jaren.
Knepen handen fijn in ijsberenbont.

De opstandigen onder ons joegen hitsige kemphanen
de nog lege baltsplaatsen op. Rouwenden
krasten rendieren in een rots. Een jong in de buik.

Beurtelings kookten we de van vlees ontdane
beenderen. Verdreven de tering uit soep
en vielen van herhaling in herhaling in herhaling.

Dat God vanaf een rotsblok op ons neerkeek, dat hij
aan handen en voeten gebonden wist
dat wij waren uitgestorven? Het deed er niet toe.

---

Klik hier voor 'Inleiding' op de Poëzie-Leestafel.

--

Het rode stro meneer

De kalveren moeten geboren.
Koud geworden vlees en vliezen.
We vrezen het niet bewegen meneer.
De moeders zeulen onervarenheid.

Het is niet anders. Ik bid meneer.
De dood uit stallen. Het vlees meneer.
Dit bloeden musiceert de stille tijd.
Met alle respect meneer. Het is vergeven van.

Simpel zat in perspectief

Als de knopen van je jas
zwart als ze zijn
bungelen
omdat fabrieksgaren
nu eenmaal als fabrieksgaren
het zaakje bij elkaar houdt

we van spiegel naar spiegel
naar spiegel naar de kassa
treuzelen alwaar de jas
geprezen en afgerekend wordt

en diezelfde knopen
zwart als ze zijn
tegen de tijd dat we thuis zijn
ook in jouw ogen bungelen
zeg het me dan we draaien om

Krasse taal

Toen er van mijn aanvankelijk idee
niets overbleef behalve dan eczeem
twee wallen en een drol
(de hond vergeten uit te laten)

het blocnote vol met krasse taal
en ik een prop en een prop
één (gooi!) twee (wéér een gooi!)
drie keer naast de prullenbak mikte
schreef ik in geen jaren meer.

Dat is niet waar (natuurlijk).
Het is de wens van deze dag.
Zo bazelen wij vrouwen (ja, ja)

Ik wilde een mannengedicht.
Stoer en kritisch en rationeel en bleu.
Die laatste bleef hangen
daarom valt er nu te lezen:
(Bla)(duh)(Bla)

Zo zie je maar weer.
Ik schrijf.

The Lowland pipers

Dit is van mij zei je, het verandert niet ook niet als de grond mijn lijf mijn herinnering begraaft - vertel me nog eens over je vrolijke dans met de takken de muziek die in de wind de bladeren droeg - hoe je door de straten van Edinburgh ons feest vierde -The call of the drums and pipers- alsof bontgekleurde vogels hun meest muzikale liederen floten - hoe je destijds vroegdaar aan het water of de pelikaan de legende waardig werkelijk bloed uit haar borst liet vloeien voor haar pasgeboren jong

Dat, dat was van mij is van mij en hoe je me nu verliest - beetje bij beetje het schreien zo intens - we over en in elkaar zonder aarzelen ja zeggen hartgrondig ja in het beeld van Christus - dat je me los zal laten overgeeft al wil je niet - jij verandert niet in mij - hoor je me - niet alle jaren - alle jaren niet

Je blijft het ruiken

de man murmelt iets over pekinees,
over nacht en dat de vrouw de pot op kon.
de vrieskou dwaalde in haar kruis.

verval op het station. het heeft eelt
aan handen, de pest aan wallen. kijkt naar
buiken borsten billen bielzen. piercings.

meer zit er niet in. tijd lijkt op de jaren
veertig van de twintigste eeuw.
wegens gebrek aan trein. ik zwijg.

---

Klik hier voor 'Je blijft het ruiken' op de krakatauonline.wordpress website.

---

Maanlanding

Ik lig in bed met mijn kleren aan omdat het koud is.
De weerman heeft het weer verkeerd voorspeld.
Ik lig in een dorp aan de Maas, net buiten de bocht.
In een huis met een kruis en beton in de grond.

Ik lig in bed met mijn kleren aan omdat het koud is.
Ik zie de maan. De maan ziet mij. Ik waan mij maan.
Ik weet niet veel maar ik weet voortaan; ik draai
het dorp uit, de maas uit, het huis uit, het kruis.

Wat gezegd of niet gezegd is en opgespaard bleef
slaapt. Ik maan mijn adem en tel een schaap.
Ik droom van beton en grond, net buiten de bocht.
Ik ga terug de Maas in, het dorp. Ik kleed mij aan.

Vergeten van Amsterdam

Ik wil jou schrijven
jou zijn hoor je mij
woorden van de gladde weg
naar alleszins vergeten grond

waar is toch waar is nog
het hunkerende hand in hand
de schreeuw naar het mooi
samen aan die vergeten sloterplas

zeker, we dwaalden door niemandsland
verwaaiden er honderd dromen
lach zei je zeven keren
het nat nog op je versteende wang

seconden lezen en vergeten passen
en ooit lopend door de eenzame stad
zal ik aan de rand van je duin
dwergen zien liggen in het gras

===