ik zong zijn lied toen hij van bergen liep
en danste voor de kale vijgenbomen
ik loop op stelten, twee turfjes hoog
hij, die gegaan is, liet zijn leegheid achter
in versleten schoenen, een of twee
in chloor gewassen gele sokken
wat weggelegd is voor een sterveling
went, zoals ik gewend ben aan ‘t stof
dat de schoorsteenmantel dient
verlaten blijkt het kleine huis niet meer
dan ‘n zweem van opgehoogd verlangen
op tafel 'n kaars die 't doven niet begreep
wankel op de streep dwaal ik in de kamers
waar voetstappen van wezens uit een andere tijd
de herkenning dragen van ‘t niet de enige zijn
zaterdag, juli 24, 2010
donderdag, juli 01, 2010
weet ik het even niet meer
dat ik gebleven ben
in deze trage kamer, in dit licht
dat ik zo lang al had
- kunnen hebben
laten we elkaar de zegen, zei ik
voor we sterven onder de minirozenstruik
elkaar gedag kussen, dan hou ik vast
aan de huisjesslak en sleep mij
iedereen heeft altijd een beetje gelijk
maar weer leg ik mijn kruis
met een naakt gaan op dit kussen
pluk wat onzin van de lakens
straks, als zout aan beide wangen droogt
verstrooid als altijd en jij
je weer geneert, dan
in deze trage kamer, in dit licht
dat ik zo lang al had
- kunnen hebben
laten we elkaar de zegen, zei ik
voor we sterven onder de minirozenstruik
elkaar gedag kussen, dan hou ik vast
aan de huisjesslak en sleep mij
iedereen heeft altijd een beetje gelijk
maar weer leg ik mijn kruis
met een naakt gaan op dit kussen
pluk wat onzin van de lakens
straks, als zout aan beide wangen droogt
verstrooid als altijd en jij
je weer geneert, dan
Abonneren op:
Posts (Atom)